Taalgids Afrikaans
Het Afrikaans is een West-Germaanse taal die hoofdzakelijk in Zuid-Afrika en Namibië wordt gesproken. De taal is de dochtertaal van het Nederlands, ontstaan uit zeventiende-eeuwse Nederlandse dialecten, en werd historisch Kaap-Hollands genoemd. Waarschijnlijk is 90 tot 95% van de woordenschat van Nederlandse origine. Daarnaast is de taal, zowel grammaticaal als in woordenschat, door het Portugees, het Frans, het Maleis, de Bantoe-talen en de Khoisan-talen beïnvloed. De grootste verschillen tussen het Afrikaans en Nederlands zijn dan ook de spelling, morfologie en grammatica.
Geschiedenis
[bewerken]Het Nederlands kwam aan in het Afrikaanse continent toen Jan van Riebeeck in 1652 bij Kaap de Goede Hoop een kolonie stichtte. Toen begon ook de geschreven geschiedenis van Zuid-Afrika. De Kaapkolonie groeide snel en vooral Nederlanders en Vlamingen, maar ook veel Duitsers en Fransen, kwamen in opdracht van de VOC in de kolonie wonen. De laatsten leerden het Nederlands al snel aan; ook hun namen werden vaak vernederlandst. De bevolkingsgroep die zo ontstond, noemde zichzelf na verloop van tijd Afrikaners of Boeren. Vanaf 1740 begon de spreektaal een eigen leven te leiden. Het Nederlands veranderde doordat het door andere talen werd beïnvloed, zoals het Maleis van de Maleiers, die door de Nederlanders als werkkrachten naar Zuid-Afrika waren gebracht. Maar de schrijftaal bleef tot 1925 geheel gebaseerd op het Europese Nederlands. Er was intussen wel een eigen vorm van Nederlands ontstaan, het "Kaaps-Nederlands".
Plakkaat met twee citaten van dichters in het Afrikaans.Toen de Kaapkolonie in Britse handen overging, werd het Engels de officiële taal. De Boeren trokken steeds verder het binnenland in. Hier stichtten zij drie staten, de Oranje Vrijstaat, de Transvaal en de Republiek Natalia, waar het Nederlands de officiële taal werd. Er woedden twee hevige oorlogen tegen de Britten, die de Boeren uiteindelijk zouden verliezen. De Boeren waren sterk voor het behoud van hun taal en hun tradities. In 1854 werd het Nederlands de officiële taal van de Oranje Vrijstaat. In 1882 werd het Nederlands naast het Engels erkend in de Kaapse parlement. In 1888 werd het Nederlands erkend als officiële taal van de Zuid-Afrikaansche Republiek, het latere Transvaal. Van 1910 tot en met 1983 waren het Nederlands/Afrikaans en het Engels samen de officiële talen van Zuid-Afrika, al dient opgemerkt te worden dat vanaf 1925 het Nederlands door het Afrikaans werd vervangen. Waar in wetteksten nog over Nederlands werd gesproken leze men Afrikaans; ze werden als synoniemen beschouwd. Pas in 1983 is het Nederlands definitief uit de grondwet geschrapt.
In de 20e eeuw werd de Afrikaanse woordenschat onder andere door het vormen van vele nieuwe samenstellingen uitgebreid van 50.000 naar ca. 750.000 woorden, nadat de taal eerst de functie van ambtelijke taal had gekregen, waardoor ze in het onderwijs, het bestuur, de literatuur, de kunst en de wetenschap kon worden gebruikt. Het Afrikaans heeft verschillende dialecten, verspreid over Zuid-Afrika en Namibië. Sommige dialecten hebben meer 'moderne' Nederlandse invloeden ondergaan dan andere, doordat ze meer in contact waren met het Europese Nederlands. De volgende hoofddialecten van het Afrikaans worden onderscheiden:
Dialecten
[bewerken]- Kaaps-Afrikaans
- Oostgrens-Afrikaans
- Oranjerivier-Afrikaans
- Oostkaaps-Afrikaans
- Oorlams (ook wel genoemd: Oorlangs, Oorlans)
Van deze dialecten heeft het Kaaps-Afrikaans de meeste invloed van het moderne Nederlands ondergaan.
Grammatica
[bewerken]Persoonlijk voornaamwoord
[bewerken]- ek-my (ik-mij)
- jy-jou (jij-jou)
- hy-hom (hij-hem)
- sy-haar(zij-haar)
- ons (wij/ons)
- julle (jullie)
- hulle (zij/hen/hun)
Personen kunnen ook een meervoud hebben: Japie – Japie-hulle (Japie & co.)
Werkwoorden
[bewerken]In het Afrikaans worden werkwoorden nauwelijks vervoegd, in tegenstelling tot in het Nederlands. De infinitief en de tegenwoordige tijd hebben altijd dezelfde vorm, behalve bij de werkwoorden zijn en hebben en bij werkwoorden die een voorvoegsel hebben:
infinitief | indicatief tegenwoordige tijd | Nederlands |
---|---|---|
wees | is | zijn |
hê | het | hebben |
aanneem | neem aan | aannemen |
Werkwoorden worden daarnaast niet vervoegd naar persoon:
Afrikaans | Nederlands |
---|---|
ek is | ik ben |
jy/u is | jij/u bent |
hy/sy/dit is | hij/zij/het is |
ons is | wij zijn |
julle is | jullie zijn |
hulle is | zij zijn |
De onvoltooid verleden tijd is qua vorm volledig gelijk aan de onvoltooid tegenwoordige tijd. Om het verschil met de tegenwoordige tijd te duiden wordt deze vorm voorafgegaan door bijwoorden zoals toe. De enige uitzondering op deze regel is het werkwoord zijn:
Afrikaans | Nederlands |
---|---|
ek was | ik was |
In de literatuur wordt de voltooid tegenwoordige tijd vaak gebruikt in plaats van de onvoltooid verleden tijd. Het verleden deelwoord heeft, evenals in het Nederlands, het voorvoegsel 'ge', tenzij er een ander voorvoegsel is:
Afrikaans | Nederlands |
---|---|
ek het gedrink | ik dronk |
ek het vergeet | ik heb vergeten |
In andere gevallen wordt in het Afrikaans net als in het Nederlands en andere talen de voltooid tegenwoordige tijd gebruikt:
Afrikaans | Nederlands |
---|---|
ek het gedrink | ik heb gedronken |
Ontkenning
[bewerken]Het Afrikaans gebruikt - net als bijvoorbeeld het Frans - een tautologische dubbele ontkenning, afkomstig uit de Nederlandse en Vlaamse dialecten, bijvoorbeeld: hy het dit nie gedoen nie .
Zelfstandige naamwoorden
[bewerken]- Zelfstandige naamwoorden kennen qua flexie alleen nog enkelvoud en meervoud
- Er is geen grammaticaal geslacht.
Bijvoeglijke naamwoorden
[bewerken]Bijvoeglijke naamwoorden hebben net als in het Nederlands een buigings-e. De verbuiging gaat vaak gepaard met deletie van een medeklinker, met name in intervocale positie: hoog - hoë.
Uitspraak, spelling en morfologie
[bewerken]- De Nederlandse ij wordt in etymologisch aan het Nederlands verwante woorden als y gespeld, behalve als in het achtervoegsel -lijk: waarskynlik - waarschijnlijk
- De Nederlandse ch wordt in het Afrikaans als g gespeld.
- De g, v en d vallen volledig weg tussen twee klinkers: die hoë boom is hoog.
- De Nederlandse medeklinkerclusters -cht en -st worden in het Afrikaans vereenvoudigd tot -g en -s: lugpos 'luchtpost', oos 'oost'
- De Nederlandse medeklinkercombinatie -sch is in het Afrikaans (net als in eerdere fasen van het Nederlands) -sk: waarskynlik - waarschijnlijk
- De 'oo' en 'ee' zijn tweeklanken
- De 'u' is (bijna) een i-klank, vanwege de ontronding
- De 'eu' is vanwege geringe ontronding feitelijk een ietwat geronde 'ië' en doet denken aan de Afr. tweeklank 'ee': neut (NL. noot) en meul (NL. molen) klinken bijna als Afr. neet (NL. neet) en meel (NL. meel)
- Bij de korte i heeft sterke reductie plaatsgehad, zodat deze als een schwa wordt uitgesproken (zoals de 'e' in NL kamer): sit, ding, vir kunnen de Nederlander als sut, dung en veur in de oren klinken
- Er wordt geen onderscheid tussen de Nederlandse klanken au, ou, auw en ouw; deze worden in het Afrikaans allemaal geschreven als ou en uitgesproken als een sjwa + oe: outomaties, oud, blou en vertrou.
Woordenboek
[bewerken]Basiswoorden
[bewerken]
Gebruikelijke uitdrukkingen
|
- Goeiedag. (formeel)
- Goeie dag. ("...")
- Hallo. (informeel)
- Hallo. ("...")
- Hoe gaat het?
- Hoe gaan dit? ("...")
- Goed, dank je.
- Goed, dankie. ("...")
- Hoe heet je?
- Wat is jou naam? ("...")
- Mijn naam is ______.
- My naam is ______. ("...")
- Aangename kennismaking.
- Aangename kennis. ("...")
- Alstublieft.
- Asseblief. ("...")
- Bedankt.
- Dankie. ("...")
- Graag gedaan.
- Dis 'n plesier. ("...")
- Ja.
- Ja. ("...")
- Nee.
- Nee. ("...")
- Excuseer. (Aandacht trekken)
- Verskoon my. ("...")
- Het spijt me.
- Ek is jammer. ("...")
- Tot ziens
- Totsiens. ("...")
- Dag (informeel)
- Baai. ("...")
- Ik spreek geen Afrikaans.
- Ek kan nie Afrikaans praat nie. ("...")
- Spreek jij Nederlands?
- Praat jy Nederlands? ("...")
- Is hier iemand die Nederlands spreekt?
- Is hier iemand wat Nederlands praat? ("...")
- Help!
- Help! ("...")
- Let op!
- Oppas! ("...")
- Goeiemorgen.
- Goeie môre. ("...")
- Goeienavond.
- Goeie naand. ("...")
- Goeie nacht. (bij het slapen)
- Goeie nag. ("...")
- Ik begrijp het niet.
- Ek verstaan nie. ("...")
- Waar is het toilet?
- Waar is die toilet? ("...")
Problemen
[bewerken]- Laat me met rust.
- Laat my net rus./Los my uit. (...)
- Raak me niet aan!
- Moet nie aan my vat nie!/Moet nie aan my raak nie (...)
- Ik bel de politie.
- Ek sal die polisie roep/bel. (...)
- Politie!
- Polisie! (...)
- Stop! Dief!
- Stop! Dief! (...)
- Ik heb jouw hulp nodig.
- Ek het u hulp nodig. Ek benodig u/jou hulp. (...)
- Het is een noodgeval.
- Dit is 'n noodgeval. (...)
- Ik ben verdwaald.
- Ek is verdwaald. (...)
- Ik ben mijn (rug-)zak verloren.
- Ek het my sak verloor. (...)
- Ik ben mijn portefeuille verloren.
- Ek het my beursie verloor. (...)
- Ik ben ziek.
- Ek is siek. (...)
- Ik ben gekwetst.
- Ek is beseer. (...)
- Ik heb een dokter nodig.
- Ek het 'n doktor nodig. (...)
- Mag ik uw telefoon gebruiken?
- Mag ek u(formal)/jou(informal) telefoon gebruik? (...)
Tellen
[bewerken]- 1
- een ("...")
- 2
- twee ("...")
- 3
- drie ("...")
- 4
- vier ("...")
- 5
- vyf ("...")
- 6
- ses ("...")
- 7
- sewe ("...")
- 8
- ag ("...") / agt ("...")
- 9
- nege ("...")
- 10
- tien ("...")
- 11
- elf ("...")
- 12
- twaalf ("...")
- 13
- dertien ("...")
- 14
- veertien ("...")
- 15
- vyftien ("...")
- 16
- sestien ("...")
- 17
- sewentien ("...")
- 18
- agtien ("...")
- 19
- negentien ("...")
- 20
- twintig ("...")
- 21
- een-en-twintig ("...")
- 22
- twee-en-twintig ("...")
- 23
- drie-en-twintig ("...")
...
- 30
- dertig ("...")
- 40
- veertig ("...")
- 50
- vyftig ("...")
- 60
- sestig ("...")
- 70
- sewentig ("...")
- 80
- tagtig ("...")
- 90
- negetig ("...")
- 100
- eenhonderd ("...")
- 200
- tweehonderd ("...")
- 300
- driehonderd ("...")
...
- 900
- negehonderd ("...")
- 1000
- eenduisend ("...")
- 2000
- tweeduisend ("...")
- 1,000,000
- een miljoen ("...")
- 1,000,000,000
- een miljard ("...")
- 1,000,000,000,000
- een biljoen ("...")
Rangtelwoorden
[bewerken]- 1
- eerste ("...")
- 2
- tweede ("...")
- 3
- derde ("...")
- 4
- vierde ("...")
- 5
- vyfde ("...")
- 6
- sesde ("...")
- 7
- sewende ("...")
- 8
- agste ("...")
- 9
- negende ("...")
- 10
- tiende ("...")
- 11
- elfde ("...")
...
- 20
- twintigste ("...")
...
- 100
- honderdste ("...")
- 101
- honderd-en-eerste ("...")
Tijdsaanduiding
[bewerken]- nu
- nou (...)
- later
- later (...)
- voor
- voor (...)
- ochtend
- oggend (...)
- (na-)middag
- middag (...)
- avond
- aand (...)
- nacht
- nag (...)
Klok
[bewerken]- Hoe laat is het?
- Hoe laat is dit? ("...")
- één uur
- een uur (...)
- twee uur
- twee uur (...)
- één uur 's ochtends
- een uur in die oggend (...)
- twee uur 's ochtends
- twee uur in die oggend (...)
- middag
- middag (...)
- één uur in de namiddag
- een uur in die middag (...)
- twee uur in de namiddag
- twee uur in die middag (...)
- middernacht
- middernag (...)
Tijsduur
[bewerken]- _____ min(u)ut(en)
- _____ minuut(e) (...)
- _____ u(u)r(en)
- _____ uur (...) / ure (...)
- _____ dag(en)
- _____ dag (...) / dae (...)
- _____ we(e)k(en)
- _____ week (...) / weke (...)
- _____ maand(en)
- _____ maand (...) / maande (...)
- _____ ja(a)r(en)
- _____ jaar (...) / jare (...)
Dagen
[bewerken]- vandaag
- vandag (...)
- gisteren
- gister (...)
- eergisteren
- eergister (...)
- morgen
- môre (...)
- overmorgen
- oormôre (...)
- deze week
- die week (...)
- vorige week
- verlede week (...)
- volgende week
- volgende week (...)
- maandag
- maandag ("...")
- dinsdag
- dinsdag ("...")
- woensdag
- woensdag ("...")
- donderdag
- donderdag ("...")
- vrijdag
- vrydag ("...")
- zaterdag
- zaterdag ("...")
- zondag
- zondag ("...")
- weekend
- naweek ("...")
Maanden
[bewerken]- januari
- januarie ("...")
- februari
- februarie ("...")
- maart
- maart ("...")
- april
- april ("...")
- mei
- mei ("...")
- juni
- junie ("...")
- juli
- julie ("...")
- augustus
- augustus ("...")
- september
- september ("...")
- oktober
- oktober ("...")
- november
- november ("...")
- december
- desember ("...")
Datum
[bewerken]- dag
- dag ("...")
- week
- week ("...")
- maand
- maand ("...")
- jaar
- jaar ("...")
- eeuw
- eeu ("...")
- schrikkeljaar
- skrikkel jaar ("...")
Kleuren
[bewerken]- rood
- rooi ("...")
- geel
- geel ("...")
- groen
- groen ("...")
- blauw
- blou ("...")
- zwart
- swart ("...")
- wit
- wit ("...")
- paars
- pers ("...")
- oranje
- oranje ("...")
- bruin
- bruin ("...")
- grijs
- grys ("...")
- roze/rooskleurig
- pink ("...") / rooskleurig ("...")
Vervoer
[bewerken]Trein en bus
[bewerken]- Hoeveel kost een kaartje naar _____?
- Hoeveel kos 'n kaartjie na _____? (...)
- Eenkaartje naar _____, alstublieft.
- Een kaartjie na _____, asseblief. (...)
- Waarheen gaat deze trein/bus?
- Waarheen gaan hierdie trein/bus? (...)
- Waar is de trein/bus naartoe_____?
- Waar is die trein/bus na _____? (...)
- Stopt de trein/bus in _____?
- Stop die/hierdie trein/bus in _____? (...)
- Hoe laat vertrekt deze trein/bus naar_____ ?
- Hoe laat vertrek die trein/bus na _____? (...)
- Hoe laat zal de trein/bus aankomen in _____?
- Hoe laat sal die trein/bus in _____ arriveer? (...)
Richtingen
[bewerken]- Hoe kom ik in _____ ?
- Hoe kom ek tot in _____ ? (...)
- ...het station?
- ...die trein stasie? (...)
- ...de bushalte?
- ...die bus stasie? (...)
- ...de luchthaven?
- ...die lughawe? (...)
- ...het stadscentrum?
- ...middedorp? (...)
- ...de jeugdherberg?
- ...die jeug hostel? (...)
- ...het _____ hotel?
- ...die _____ hotel? (...)
- ...het Nederlandse/Belgische/Surinaamse consulaat?
- ...die Nederlandse/Belgiese/Surinaamse konsulaat? (...)
- Waar zijn er veel...
- Waar is daar baie... (...)
- ...hotels?
- ...hotels? (...)
- ...restaurants?
- ...restaurante? (...)
- ...bars (kroegen)?
- ...kroeë ? (...)
- ...bezienswaardigheden?
- ...besienswaardighede? (...)
- Kunt u het op de kaart aanduiden?
- Kan jy dit vir my op die kaart aandui? (...)
- straat
- straat (...)
- Naar links draaien.
- Draai links. (...)
- Naar rechts draaien.
- Draai regs. (...)
- links
- links (...)
- rechts
- regs (...)
- rechtdoor
- reguit vorentoe (...)
- in de richting van _____
- in die rigting van _____ (...)
- naast de _____
- verby die _____ (...)
- voor de _____
- voor die _____ (...)
- Let op de/het _____.
- Wees op die uitkyk vir die _____. (...)
- kruispunt
- kruising (...)
- noord
- noord (...)
- zuid
- suid (...)
- oost
- oos (...)
- west
- wes (...)
- bergop
- gaan op teen die heuwel (...)
- bergaf
- gaan af van die heuwel (...)
- Het is bergop
- Dit is opdraaende (...)
- Het is bergaf
- Dit is afdraaende (...)
Taxi
[bewerken]- Taxi!
- Taxi! (...)
- Breng me naar _____, alstublieft.
- Vat my asseblief na _____ toe. (...)
- Hoeveel kost het om naar _____ te gaan?
- Hoeveel kos dit om na _____ toe te gaan? (...)
- Breng me daar naartoe, alstublieft.
- Vat my soontoe, asseblief. (...)
Slapen
[bewerken]- Zijn er nog kamers beschikbaar?
- Het u enige kamers beskikbaar? (...)
- Hoeveel kost een kamer voor één persoon/twee personen?
- Hoeveel kos 'n kamer vir een/twee persone? (...)
- Zijn er lakens beschikbaar in de kamer
- Is daar lakens in die kamer? (...)
- Beschikt de kamer over...
- Het die kamer... (...)
- ...een badkamer?
- ...'n badkamer? (...)
- ...een telefoon?
- ...'n telefoon? (...)
- ...een TV?
- ...'n TV? (...)
- Mag ik de kamer eerst zien?
- Mag ek die kamer eers sien? (...)
- Heeft u niets rustiger?
- Het u enige iets stiller? (...)
- Heeft u geen... kamer?
- Het u enige ... kamer? (...)
- ...groter?
- ...groter... (...)
- ...schoner?
- ...skoner (...)
- ...goedkoper?
- ...goedkoper... (...)
- Goed, Ik neem ze.
- Goed, ek sal dit neem/vat. (...)
- Ik blijf _____ nacht(en).
- Ek sal ____ aand(e) bly. (...)
- Kunt u mij een ander hotel aanbevelen?
- Kan u 'n ander hotel aanbeveel? (...)
- Heeft u een kluis?
- Het u 'n kluis? (...)
- Is het ontbijt/diner inbegrepen?
- Is ontbyt/aandete ingesluit? (...)
- Hoe laat is het ontbijt/diner?
- Hoe laat is ontbyt/aandete? (...)
- Maak alstublieft mijn kamer schoon.
- Maak asseblief my kamer skoon. (...)
- Kan u mij wakker maken om _____ uur?
- Kan u my wakker maak teen _____? (...)
- Ik wil uitchecken.
- Ek wil uitteken. (...)
Geld
[bewerken]- Aanvaardt u euro's?
- Aanvaar u euros? (...)
- Aanvaardt u kredietkaarten?
- Aanvaar u krediet kaarte? (...)
- Kunt u geld voor me wisselen?
- Kan u geld wissel vir my? (...)
- Waar kan ik geld wisselen?
- Waar kan ek geld verwissel? (...)
- Kan ik hier reizigers checques inwisselen?
- Kan u 'n resigers tjek wissel vir my? (...)
- Waar kan ik reizigers checques inwisselen?
- Waar kan ek 'n reisigers tjek verwissel? (...)
- Wat is de wisselkoers?
- Wat is die wisselkoers? (...)
- Waar is er een geldautomaat?
- Waar is 'n autobank/ATM? (...)
Eten
[bewerken]- Een tafel voor één/twee personen, alstublieft.
- 'n Tafel vir een/twee person(e) asseblief. (...)
- Mag ik de menukaart even zien, alstublieft?
- Mag ek 'n spyskaart sien, asseblief? (...)
- Mag ik de keuken eens zien?
- Mag ek in die kombuis kyk? (...)
- Is er een specialiteit van het huis?
- Is daar 'n huis spesialiteit? (...)
- Is er een streekgerecht?
- Is daar 'n lokale spesialiteit? (...)
- Ik ben vegetariër.
- Ek's 'n vegetariër. (...)
- Ik eet geen varkensvlees.
- Ek eet nie varkvleis nie. (...)
- Ik eet alleen koosjer voedsel.
- Ek eet slegs kosher kos. (...)
- à la carte
- à la carte (...)
- ontbijt
- ontbyt (...)
- lunch
- middag ete (...)
- thee
- tee (...)
- diner
- aandete (...)
- Ik wil _____.
- Ek wil _____ hê. (...)
- Ik wil een gerecht met _____.
- Ek wil 'n gereg met _____ hê. (...)
- kip
- hoender (...)
- rundsvlees
- beesvleis (...)
- vis
- vis (...)
- ham
- ham (...)
- worst
- wors (...)
- kaas
- kaas (...)
- eieren
- eiers (...)
- salade
- slaai (...)
- (verse) groenten
- (vars) groente (...)
- (vers) fruit
- (vars) vrugte (...)
- brood
- brood (...)
- toast
- roosterbrood (...)
- noedels
- noedels (...)
- rijst
- rys (...)
- bonen
- bone (...)
- Mag ik een glas _____?
- Mag ek a glas _____ kry? (...)
- Mag ik een kopje _____?
- Mag ek 'n koppie _____ kry? (...)
- Mag ik een fles _____?
- Mag ek 'n bottel _____ kry? (...)
- koffie
- koffie (...)
- thee
- tee (...)
- sap
- sap (...)
- (spuit-)water
- vonkelwater (...)
- water
- water (...)
- bier
- bier (...)
- rode/witte wijn
- rooi/wit wyn (...)
- Mag ik het _____?
- Mag ek _____ kry? (...)
- zout
- sout (...)
- zwarte peper
- swart peper (...)
- boter
- botter (...)
- Excuseer me, ober? (getting attention of server)
- Verskoon my? (...)
- Ik ben klaar.
- Ek is klaar. (...)
- Het was heerlijk.
- Dit was heerlik. (...)
- Kunt u alstublieft de tafel schoonmaken.
- Kan u assebleif die tafel skoonmaak. (...)
- De rekening, alstublieft.
- Die rekening, asseblief. (...)
Drinken
[bewerken]- Serveert u alcohol?
- Bedien u alkohol? (...)
- Is er bediening aan tafel?
- Is daar tafel diens? (...)
- Een biertje/twee biertjes, alstublieft.
- 'n Bier/twee biere, asseblief. (...)
- Een glas rode/witte wijn, alstublieft.
- 'n Glas rooi/wit wyn, asseblief. (...)
- Een halve liter, alstublieft.
- 'n Pint, asseblief. (...)
- Een fles, alstublieft.
- 'n Bottel, asseblief. (...)
- whisky
- whiskey (...)
- vodka
- vodka (...)
- rum
- rum (...)
- water
- water (...)
- soda
- soda (...)
- tonic
- tonic (...)
- sinaasappelsap
- lemoensap (...)
- cola (frisdrank)
- coke (koeldrank)
- Heeft u versnaperingen/snacks/hapjes?
- Is daar enige versnaperinge / snacks? (...)
- Nog ééntje, alstublieft.
- Nog een, asseblief. (...)
- Nog een rondje, alstublieft.
- Nog 'n rondte, asseblief. (...)
- Om hoe laat sluit u?
- Hoe laat is toemaaktyd? (...)
Winkelen
[bewerken]- Heeft u dit in mijn maat?
- Het u dit in my mate/grote? (...)
- Hoeveel kost dit?
- Hoeveel kos dit? (...)
- Dat is te duur.
- Dit is te duur. (...)
- Aanvaard _____u?
- Sal u _____ aanvaar? (...)
- duur
- duur (...)
- goedkoop
- goedkoop (...)
- Ik kan het mij niet veroorloven.
- Ek kan dit nie bekostig nie. (...)
- Ik wil het niet.
- Ek wil dit nie hê nie. (...)
- U bedriegt me.
- Jy verneuk my. (...)
- Ik ben niet geïnteresseerd.
- Ek stel nie belang nie. (..)
- OK, Ik neem het.
- OK, ek sal dit vat. (...)
- Kan ik een zakje krijgen?
- Kan ek 'n sakkie kry? (...)
- Ik heb... nodig
- Ek het ... nodig (...)
- ...tandpasta.
- ...tandepaste. (...)
- ...een tandenborstel.
- ...'n tandeborsel. (...)
- ...tampons.
- ...tampons. (...)
- ...zeep.
- ...seep. (...)
- ...shampoo.
- ...shampoo. (...)
- ...pijnstiller. (bijvoorbeeld: aspirine)
- ...pyn tablet (...)
- ...medicijn tegen verkoudheid.
- ...verkoue medisyne. (...)
- ...medicijn tegen maagpijn.
- ...maag medisyne. (...)
- ...een scheermes.
- ...'n skeermes. (...)
- ...een regenscherm (paraplu).
- ...'n sambreel. (...)
- ...zonnemelk.
- ...sonbrand olie. (...)
- ...een postkaart.
- ...'n poskaart. (...)
- ...postzegels.
- ...seëls. (...)
- ...batterijen.
- ...batterye. (...)
- ...schrijfpapier.
- ...skryfpapier. (...)
- ...een pen.
- ...'n pen. (...)
- ...Nederlandstalige boeken.
- ...Nederlandse taalboeke. (...)
- ...Nederlandstalige tijdschriften.
- ...Nederlandse tydskrifte. (...)
- ...een Nederlandstalige krant.
- ...'n Nederlandse koerant. (...)
- ...een Afrikaans-Nederlands woordenboek.
- ... 'n Afrikaans-Nederlands woordeboek. (...)
Rijden
[bewerken]- Ik wil een auto huren.
- Ek wil 'n motor huur. (...)
- Kan ik een verzekering afsluiten?
- Kan ek assuransie kry? (...)
- stop (op een verkeersbord)
- stop (op 'n straat teken)
- één richtingsverkeer
- een rigting (...)
- voorrang verlenen
- gee toe (...)
- verboden te parkeren
- geen parkering (...)
- snelheidsbeperking
- spoed beperking (...)
- tankstation
- petrol stasie/vul stasie (...)
Autoriteiten
[bewerken]- Ik heb niets verkeerds gedaan.
- Ek het niks verkeerd gedoen nie. ("...")
- Het was een misverstand.
- Dit was 'n misverstand. ("...")
- Waar brengt u me naartoe?
- Waar heen vat jy my? ("...")
- Ben ik gearresteerd?
- Is ek onder arres? ("...")
- Ik ben een Nederlands/Belgisch/Surinaams staatsburger.
- Ek is 'n Nederlandse/Belgiese/Surinaamse burger. ("...")
- Ik wil met de Nederlandse/Belgische/Surinaamse ambassade spreken.
- Ek wil met die Nederlandse/Belgiese/Surinaamse ambassade praat. ("...")
- Ik wil een advocaat.
- Ek wil met 'n prokureur praat. ("...")
- Kan ik onmiddellijk een boete betalen?
- Kan ek onmiddelik 'n boete betaal? ("...")