Taalgids Duits
Duits (Deutsch) is de meest gesproken taal in Duitsland, Oostenrijk, Liechtenstein en Zwitserland. Het is ook een officiële taal in België en Luxemburg en wordt verder nog gesproken als minderheidstaal in Namibië. Bovendien wordt Duits gesproken in de Franse regio's Elzas (Duits: Elsass) en Lotharingen (Duits: Lothringen), in de Noord-Italiaanse provincie Zuid-Tirol (Duits: Südtirol, Italiaans: Alto Adige of Sudtirolo), en in het zuiden van Denemarken. Standaardduits (Hoogduits) wordt door veel inwoners van Centraal- en Oost-Europa als tweede taal gesproken.
Kleine aantallen Duitse moedertaalsprekers zijn te vinden in Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Roemenië. Dit komt door de historische omvang van de Duitse en Oostenrijkse rijken in deze regio en de ingrijpende veranderingen die in Europa na de Eerste Wereldoorlog plaatsvonden. Er zijn kleine geïsoleerde gemeenschappen Duitstaligen te vinden in Rusland, de Centraal-Aziatische republieken, Australië en in Noord- en Zuid-Amerika.
Grammatica en dialecten
[bewerken]Grammatica
[bewerken]Het Duits kent vier naamvallen:
- de nominatief: het onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde
- de genitief: uitdrukken van de bezitter en aanvulling bij werkwoorden/voorzetsels
- de datief: het meewerkend voorwerp en aanvulling bij werkwoorden/(keuze)voorzetsels
- de accusatief: het lijdend voorwerp en aanvulling bij werkwoorden/(keuze)voorzetsels
Bij de keuzevoorzetsels is de datief voor de plaats en het tijdstip en de accusatief voor de richting. Als het om geen van beide gaat wordt altijd de datief gekozen, behalve bij auf en über.
Verbuiging van lidwoorden (der- en ein-groep):
Naamval | Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|---|
Nominatief | der Wein | die Suppe | das Brot | die Eier |
ein Wein | eine Suppe | ein Brot | keine Eier | |
Genitief | des Weines | der Suppe | des Brotes | der Eier |
eines Weines | einer Suppe | eines Brotes | keiner Eier | |
Datief | dem Wein | der Suppe | dem Brot | den Eiern |
einem Wein | einer Suppe | einem Brot | keinen Eiern | |
Accusatief | den Wein | die Suppe | das Brot | die Eier |
einen Wein | eine Suppe | ein Brot | keine Eier |
Het bijvoeglijk naamwoord krijgt dezelfde eindletter als het bepaald lidwoord volgens deze tabel. De uitgang van het bijvoeglijk naamwoord is dan -e, -er, -em, -en of -es. Een uitzondering geldt als er reeds een lidwoord of voornaamwoord met een naamvalsuitgang is, dat zijn in de tabel hierboven de lidwoorden die geen gele achtergrond hebben. In dat uitzonderingsgeval krijgt het bijvoeglijk naamwoord een vereenvoudigde uitgang, en wel als volgt:
Naamval | Mannelijk | Vrouwelijk | Onzijdig | Meervoud |
---|---|---|---|---|
Nominatief | -e | -e | -e | -en |
Genitief | -en | -en | -en | -en |
Datief | -en | -en | -en | -en |
Accusatief | -en | -e | -e | -en |
Het vervoegen van Duitse werkwoorden gaat op deze manier:
Wohnen | Uitgang | |
---|---|---|
ich | wohne | e |
du | wohnst | st |
er, es, sie | wohnt | t |
wir | wohnen | en |
ihr | wohnt | t |
sie, Sie | wohnen | en |
Dialecten
[bewerken]In het Duitse taalgebied kan men twee grote dialectgroepen onderscheiden. Tot het Nederduits worden onder meer volgende deeldialecten gerekend: het Bremerduits, het Westfaals en Oostfaals, het Nederfrankisch (dat tegenwoordig eerder tot de Nederlandse dialecten in Duitsland wordt gerekend), het Neder-Pruisisch en het Noord- en Oost-Fries. Anderzijds is er het Hoogduits, dat bestaat uit het Middelduits (met onder andere het Moezelfrankisch, het Rijnfrankisch, het Oosthessisch, het Middelhessisch, het Nordhessisch, het Thürings) en het Opperduits (met onder andere het Alemannisch, het Beiers en het Zuid- en Oost-Frankisch). Het grote verschil tussen deze twee grote dialectgebieden is de al dan niet doorgevoerde tweede of Hoogduitse klankverschuiving. Zo zal men in het Nederduitse dialect eerder 'pund, 'water' en 'ik' zeggen, terwijl Hoogduitse dialectsprekers eerder 'pfund', 'wasser' en 'ich' zullen zeggen.
Uitspraak
[bewerken]Klinkers
[bewerken]De uitspraak van het Duits is relatief eenvoudig maar de spelling is ingewikkelder.
- a
- klinkt als 'a' in "brand", of als 'aa' in "haar". In Oostenrijk klinkt het meer als 'o' in "wol".
- ä
- (a-Umlaut, ook geschreven als 'ae') klinkt als 'e' in "pet", of als 'ee' in "beest".
- au
- klinkt als 'au' in "augustus".
- äu
- (a-Umlaut met u, ook geschreven als 'aeu') klinkt als 'oi' in "hoi".
- e
- klinkt als 'e' in "best", of als 'ee' in "beest".
- ei
- klinkt als 'ai' in "RAI-gebouw".
- eu
- klinkt als 'oi' in "hoi".
- i
- klinkt als de korte 'ie' in "biet", of als de lange 'ie' in "bier" (dus niet als de 'i' in "wit").
- ö
- (o-Umlaut, ook geschreven als 'oe') klinkt als 'u' in "hut", of als 'eu' in "deur", of als 'eu' in "deun".
- u
- klinkt als de korte 'oe' in "zoet" of als de lange 'oe' in "boer".
- ü
- (u-Umlaut, ook geschreven als 'ue') klinkt als 'uu' in "duur".
- y
- klinkt hetzelfde als 'ü', maar wordt ook uitgesproken als "j" in woorden van vreemde origine ("Yacht").
Een klinker wordt kort uitgesproken indien gevolgd door een medeklinker. Een klinker wordt ook verlengd indien gevolgd door een 'h' (bijvoorbeeld hahn). De i wordt verlengd indien gevolgd door e of eh (tier)
Medeklinkers
[bewerken]Medeklinkers worden sterk uitgesproken.
Speciaal gevallen:
- c
- wordt voor een e en i als 'ts' uitgesproken, voor een a, o en u als 'k'.
- ch
- wordt uitgesproken als 'ch' in "lach" en wordt dan Achlaut genoemd, of als 'ch' in "schip" en wordt dan Ichlaut genoemd.
- d
- wordt aan het einde van een lettergreep ook enigszins als 'd' uitgesproken, maar met minder "stem"; niet als een volkomen stemloze 't'.
- g
- wordt als de Engelse 'g' in "go" uitgesproken (ofwel als de Franse 'g' in "garçon").
- l
- wordt heel dun uitgesproken, voor in de mond.
- s
- wordt voor een klinker als de Nederlandse 'z' uitgesproken, zoals in "Sonne" (uitspraak 'zonne'); voor een medeklinker wordt de s als 'sj' uitgesproken, zoals in "Spiel" (uitspraak 'sjpiel').
- ß
- wordt als 's' uitgesproken zoals de tweede s-klank in "Straße" (uitspraak 'sjtraase'). Het letterteken wordt Ringel-S genoemd.
- z
- wordt als 'ts' uitgesproken, zoals in Zimmer (uitspraak 'tsiemmer').
Woordenboek
[bewerken]Basiswoorden
[bewerken]
Gebruikelijke uitdrukkingen
|
- Goeiedag
- Guten Tag. (GOE-ten taak, formeel) beter: Hallo (informeel)
- Hoe gaat het?
- Wie geht's? (vie geets?)
- Goed, dank u.
- Gut, danke. (goet, DAN-kuh)
- Hoe heet je? (formeel)
- Wie heißen Sie? (wie HAAI-sun zie?)
- Mijn naam is ______ .
- Ich heiße ______ . (ieg HAAI-suh)
- Aangename kennismaking (formeel)
- Nett, Sie kennen zu lernen. (net zie KEN-un tsoe LER-nun)
- Alstublieft.
- Bitte (BIE-tuh)
- Dank u wel
- Danke schön (DAN-kuh sheun)
- Bedankt
- Danke (DAN-kuh)
- Alstublieft
- Bitte schön! (BIE-tuh sheun)
- Ja
- Ja (ja)
- Nee
- Nein (naain)
- Excuseer
- Entschuldigung. (ent-SHOEL-die-goeng)
- Tot ziens
- Auf Wiedersehen. (auf VIE-dur-zeen)
- I spreek geen Duits
- Ich spreche kein Deutsch (iesh shpregguh kaain dojtsh)
- Spreekt u Nederlands? (formeel)
- Sprechen Sie Niederländisch? (shpreggun zie NIE-dur-len-diesj?)
- Spreekt hier iemand Nederlands?
- Gibt es hier jemanden, der Niederländisch spricht? (giept es hier jee-MAN-dun der NIE-dur-len-diesj shprigt?)
- Help!
- Hilfe! (HIEL-fuh!)
- Goeiemorgen
- Guten Morgen. (GOE-ten MOR-gun)
- Goeienavond
- Guten Abend. (GOE-ten A-bunt)
- Goeienacht
- Schönen Abend noch. (sheu-nen A-bunt nog)
- Slaapwel
- Gute Nacht. (GOE-tuh nakt)
- Ik begrijp het niet
- Ich verstehe das nicht. (iesh fur-SHTEE-juh das niegt)
- Waar is de WC?
- Wo ist die Toilette, bitte? (vo iest die twa-LET-uh, BIE-tuh?)
- Graag gedaan
- Gerne (GER-nuh)
Bij problemen
[bewerken]- Laat me met rust
- Lass / Lassen Sie mich in Ruhe . (LAS(-een zie) miesj ien ROE-uh)
- Raak me niet aan!
- Fass / Fassen Sie mich nicht an! (FAS(-een zie) miesj niekt AAN!)
- Ik bel de politie.
- Ich rufe die Polizei. (iesj ROE-fuh die po-lie-TSAAI)
- Politie!
- Polizei! (po-lie-TSAAI)
- Stop! Dief!
- Halt! Ein Dieb! (HALT! aain DIEB!)
- Ik heb jouw hulp nodig
- Ich brauche deine/Ihre Hilfe. (iesj BROUW-kuh daai-ne/iere HIEL-fuh)
- Het is een noodgeval
- Das ist ein Notfall. (das iest aain NOOT-fal)
- Ik ben verdwaald
- Ich habe mich verirrt. (iesj habe miesj fur-IERT)
- Ik ben mijn (rug-)zak verloren
- Ich habe meine Tasche verloren. (iesj habe maai-ne TASHE fur-LOORN)
- Ik ben mijn portefeuille kwijt
- Ich habe mein Portemonnaie verloren. (iesj habe maain port-moh-NEE fur-LOORN)
- Ik ben ziek
- Ich bin krank. (iesj bien KRANK)
- Ik ben gewond
- Ich bin verletzt. (iesj bien fur-LETST)
- Ik heb een dokter nodig
- Ich brauche einen Arzt. (iesj BROUW-ke aai-nun ARTST)
- Mag ik jouw telefoon gebruiken?
- Kann ich dein/Ihr Telefon benutzen? (kan iesj daain/ier tee-lee-FOON buh-NOET-sun?)
- Mag ik jouw/uw GSM gebruiken?
- Kann ich dein/Ihr Handy benutzen? (kan iesj daain/ier HEN-die buh-NOET-sun?)
Cijfers
[bewerken]- 0
- null (noll)
- 1
- eins (aainss)
- 2
- zwei (tsvaai)
- 3
- drei (draai)
- 4
- vier (fier)
- 5
- fünf (fuunf)
- 6
- sechs (zekhs)
- 7
- sieben (ZIE-ben)
- 8
- acht (ahkht)
- 9
- neun (noyn)
- 10
- zehn (tseen)
- 11
- elf (elf)
- 12
- zwölf (tsvoolf)
- 13
- dreizehn (DREI-tseen)
- 14
- vierzehn (FIER-tseen)
- 15
- fünfzehn (FUUNF-tseen)
- 16
- sechzehn (ZEKH-tseen)
- 17
- siebzehn (ZIEP-tseen)
- 18
- achtzehn (ACHT-tseen)
- 19
- neunzehn (NOYN-tseen)
- 20
- zwanzig (TSVAN-tsiek)
- 21
- einundzwanzig (AAI-noen-tsvan-tsiek)
- 22
- zweiundzwanzig (TSVAAI-oen-tsvan-tsiek)
- 23
- dreiundzwanzig (DRAAI-oen-tsvan-tsiek)
- 30
- dreißig (DREI-siek)
- 40
- vierzig (FIER-tsiek)
- 50
- fünfzig (FUUNF-tsiek)
- 60
- sechzig (ZEK-tsiek)
- 70
- siebzig (ZIEP-tsiek)
- 80
- achtzig (AK-tsiek)
- 90
- neunzig (NOYN-tsiek)
- 100
- (ein)hundert ([aain]-HOEN-durt)
- 200
- zweihundert (TSVAAI-hoen-durt)
- 300
- dreihundert (DRAAI-hoen-durt)
- 1000
- (ein)tausend ([aain]-TOUW-zunt)
- 2000
- zweitausend (TSVAAI-touw-zunt)
- 1.000.000
- eine Million (aai-nuh miel-JOON)
- 1.000.000.000
- eine Milliarde (aai-nuh miel-JAR-duh)
- 1.000.000.000.000
- eine Billion (aai-nuh biel-JOON)
- nummer _____ (trein, bus, enz...)
- Nummer/Linie _____ (NOE-mur/LIE-nie-juh)
- half
- halb (halp)
- de helft
- die Hälfte (die HELF-tuh)
- minder
- weniger (VEE-nie-gur)
- meer
- mehr (meer)
Rangtelwoorden
[bewerken]- 1.
- erster (er-stur)
- 2.
- zweiter (tsvei-tur)
- 3.
- dritter (dri-tur)
- 4.
- vierter (fier-tur)
- 5.
- fünfter (fuunf-tur)
- 20.
- zwanzigster (TSVAHN-tsikhs-tur)
- 100.
- (ein)hundertster ([ein]-HUN-dert-stur)
- 101.
- (ein)hunderterster ([ein]-HUN-dert-er-stur)
Tijdsaanduiding
[bewerken]- nu
- jetzt (yetst)
- later
- später (SHPEET-er)
- voor
- vor (for)
- ochtend
- Morgen (MOR-gen)
- 's ochtends
- morgens (MOR-genss)
- morgenochtend
- morgen früh (MOR-gen FRUU)
- namiddag
- Nachmittag (NAHKH-mit-tahk)
- 's namiddag
- nachmittags (NAHKH-mit-tahks)
- avond
- Abend (AH-bent)
- 's avonds
- abends (AH-bents)
- nacht
- Nacht (nahkht)
- 's nachts
- nachts (nahkhts)
Klok
[bewerken]- Eén uur
- ein Uhr (EIN oor)
- Twee uur
- zwei Uhr (TSVEI oor)
- Twaalf uur (middag)
- zwölf Uhr (Mittag) (TSVOOLF oor (MIT-tahk))
- Eén uur in de namiddag
- dreizehn Uhr (DREI-tseen oor)
- Twee uur in de namiddag
- vierzehn Uhr (FIER-tseen oor)
- Middernacht
- Mitternacht (MIT-er-nahkht)
- _____ minu(u)te(n)
- _____ Minute(n) (mih-NOE-tuh)
- _____ u(u)r(en)
- _____ Stunde(n) (SHTOEN-duh [SHTOON-den)
- _____ dag(en)
- _____ Tag(e) (TAHK [TAH-guh])
- _____ we(e)k(en)
- _____ Woche(n) (VOKH-uh [VOKH-en])
- _____ maand(en)
- _____ Monat(e) (MOH-naht [moh-NAH-tuh])
- _____ ja(a)r(en)
- _____ Jahr(e) (YAHR[-uh])
- in _____
- Im Jahr _____ (im YAHR _____)
Dagen
[bewerken]- vandaag
- heute (HOY-tuh)
- eergisteren
- vorgestern (for-GESS-tern)
- gisteren
- gestern (GESS-tern)
- morgen
- morgen (MOR-gen)
- overmorgen
- übermorgen (uuber-MOR-gen)
- deze week
- diese Woche (DIE-zuh VOH-khuh)
- vorige week
- letzte Woche (LETS-tuh VOH-khuh)
- volgende week
- nächste Woche (NEX-tuh VOH-khuh)
- maandag
- Montag (MOON-taak)
- dinsdag
- Dienstag (DIENS-taak)
- woensdag
- Mittwoch (MIET-vokh)
- donderdag
- Donnerstag (DON-ers-taak)
- vrijdag
- Freitag (FRAAI-taak)
- zaterdag
- Samstag (ZAMS-taak)
- zondag
- Sonntag (ZON-taak)
Maanden
[bewerken]- januari
- Januar (YAH-noe-ahr)
- februari
- Februar (FEE-broe-ahr.)
- maart
- März (mehrts)
- april
- April (ah-PRILL)
- mei
- Mai (meej)
- juni
- Juni (YOO-nie)
- juli
- Juli (YOO-lie)
- augustus
- August (ow-GOOST)
- september
- September (zep-TEM-ber)
- oktober
- Oktober (ok-TOH-ber)
- november
- November (noh-VEM-ber)
- december
- Dezember (dee-TSEM-ber)
Kleuren
[bewerken]- zwart
- schwarz (shvahrts)
- wit
- weiß (veis)
- grijs
- grau (grau)
- rood
- rot (roht)
- blauw
- blau (blau)
- geel
- gelb (gelp)
- groen
- grün (gruun)
- oranje
- orange (oh-RAHNGSH)
- paars
- purpurrot (PURR-purr-rhot), lila (LIE-lah)
- roze
- rosa (ROH-zah)
- bruin
- braun (brauwn)
- zilver
- silber (zsil-bur)
- goud
- gold (gold)
- licht -
- hell- zoals in hellblau
- donker -
- dunkel- (dune-kel) zoals in dunkelblau
Vervoer
[bewerken]Trein en bus
[bewerken]- Hoeveel kost een kaartje naar _____?
- Was kostet eine Fahrkarte nach _____? (vass KOSS-tet eigh-nuh FAHR-kahr-tuh nahkh _____?)
- Een kaartje naar _____, alstublieft.
- Bitte eine Fahrkarte nach _____. (BIT-tuh EIGH-nuh FAHR-kahr-tuh nahkh _____)
- Waar gaat deze trein/bus naartoe?
- Wohin fährt dieser Zug/Bus? (voh-hin FEHRT die-zer TSOEK/BOESS?)
- Waar is de trein/bus naar _____?
- Wo ist der Zug/Bus nach _____? (VOH ist der TSOEK/BOESS nahkh _____?)
- Stopt deze trein/bus in _____?
- Hält dieser Zug/Bus in/bei_____? (helt DIE-zer TSOEK/BOESS in _____?)
- Wanneer vertrekt de trein/bus naar_____ ?
- Wann fährt der Zug/Bus nach _____ ab? (VAHN FEHRT der tsoek/boess nahkh _____ ap?)
- Wanneer komt de trein/bus aan in _____?
- Wann kommt dieser Zug/Bus in _____ an? (vahn KOMT die-zer TSOEK/BOESS in _____ ahn?)
Richtingen
[bewerken]- Hoe kom ik in _____ ?
- Wie komme ich nach/zum/zur _____ ? (vie KOM-muh ikh nahkht/soem/tsoer _____?)
- ...het station?
- ...zum Bahnhof? (tsoem BAHN-hohf?)
- ...de bushalte?
- ...zur Bushaltestelle? (tsoer BOESS-hahl-tuh-shteh-luh?)
- ...de luchthaven?
- ...zum Flughafen? (tsoem FLOEG-hah-fen?)
- ...het stadscentrum?
- ...zur Stadtmitte? (tsoer SHTAT-mit-tuh)
- ...de jeugdherberg?
- ...zur Jugendherberge? (tsoer YOE-gent-her-ber-guh)
- ...het _____ hotel?
- ...zum _____ Hotel? (tsoem _____ hoh-TELL)
- ...het Nederlands/Belgisch/Surinaams consulaat?
- ...zum der Niederländisch/Belgischen/Surinam Konsulat?
- Waar zijn er veel...
- Wo gibt es viele... (?) (VOO gipt ess FIE-luh...)
- ...hotels?
- ...Hotels? (hoh-TELLSS)
- ...restaurants?
- ...Restaurants? (rest-oh-RAHNTS?)
- ...bars? (cafés)
- ...Kneipen? (KNIGH-pen?)
- ...bezienswaardigheden?
- ...Sehenswürdigkeiten? (ZEE-ens-vuur-dikh-keigh-ten?)
- Kunt u het op de kaart aanduiden?
- Kannst du/Können Sie mir das auf der Karte zeigen? (kahnst doe/KON-en zie mier dahss auf der KAHR-tuh TSEIGH-gen?)
- straat
- Straße (SHTRAH-suh)
- links
- links (links)
- rechts
- rechts (rechts)
- Links afslaan.
- Links abbiegen. (LINKS AHP-bie-gen)
- Rechts afslaan.
- Rechts abbiegen. (RECHTS AHP-bie-gen)
- rechtdoor
- geradeaus (guh-RAH-duh-AUWSS)
- richting _____
- Richtung _____ (RIKH-toeng)
- naast de _____
- nach dem(m)/der(f)/dem(n) _____ (nahkh dem/der/dem _____)
- voor de _____
- vor dem(m)/der(f)/dem(n) _____ (for dem/der/dem _____)
- Let op de/het _____.
- Achte/Achten Sie auf den(m)/die(f)/das(n) _____. (AHKH-tuh/AHKH-ten zie auf den/die/dahss _____)
- kruispunt
- Kreuzung (KROY-tsoeng)
- noord
- Norden (NOR-den)
- zuid
- Süden (ZUU-den)
- oost
- Osten (OST-en)
- west
- Westen (VEST-en)
- bergop
- bergauf (berk-OUF)
- bergaf
- bergab (berk-AHP)
- Taxi!
- Taxi! (TAHK-sie)
- Breng me naar _____, alstublieft.
- Bitte bringen Sie mich zum/zur/nach _____. (BIT-tuh BRING-en zie mikh tsoem/tsoer/nahkh _____)
- Hoeveel kost het om naar _____ te rijden?
- Wie viel kostet es bis zum/zur/nach _____? (vie fiel KOSS-tet ess biss tsoem/tsoer/nahkh _____?)
- Breng me naar daar, alstublieft.
- Bringen Sie mich bitte dahin. (BRING-en zie mikh BIT-tuh dah-HIN)
Slapen
[bewerken]- Zijn er nog kamers beschikbaar?
- Sind noch Zimmer frei? (ZINT nokh TSIM-mer FREIGH?)
- Hoeveel kost een kamer voor één/twee personen?
- Wieviel kostet ein Einzelzimmer/Doppelzimmer? (vie-fiel KOSS-tet eighn EIGHN-tsel-tsim-mer/DOP-pel-tsim-mer?)
- Beschikt de kamer over...
- Hat das Zimmer... (HAHT dahss TSIM-mer...)
- ...lakens?
- ...Bettlaken? (...BET-lahk-en?)
- ...een WC?
- ...eine Toilette? (eigh-nuh to-ah-LET-tuh?)
- ...een badkamer?
- ...ein Badezimmer? (eigh-n BAH-duh-tsim-er?)
- ...een telefoon?
- ...ein Telefon? (eighn tell-eh-FOHN?)
- ...een TV?
- ...einen Fernseher? (eigh-nen FERN-zee-er?)
- Mag ik de kamer eerst even zien?
- Kann ich das Zimmer erstmal sehen? (kahn ikh dahs TSIM-mer erst-mahl Zee-en?)
- Heeft u niets rustiger?
- Haben Sie etwas Ruhigeres? (HAH-ben zie ET-vahs ROE-ig-er-ess?)
- ...groter?
- ...größeres? (GROO-ser-ess?)
- ...goedkoper?
- ...billigeres? (BILL-ig-er-ess?)
- OK, Ik neem ze.
- OK, ich nehme es. (OH-kee, ikh NEE-muh ess)
- Ik blijf _____ nacht(en).
- Ich bleibe eine Nacht (_____ Nächt(e)). (ihk BLEIGH-buh EIGH-nuh nahkht/_____ NEKH-tuh)
- Kunt u mij een ander hotel aanbevelen?
- Können Sie mir ein anderes Hotel empfehlen? (KUN-en zie mier eign AHN-der-ess ho-TELL emp-FEE-len?)
- Heeft u een kluis/safe?
- Haben Sie einen Safe? (HAH-ben zie EIGH-nen SEEF?)
- ...kastjes?
- ...Schließfächer? (SHLIESS-fekh-er?)
- Is het ontbijt/diner inbegrepen?
- Ist Frühstück/Abendessen inklusive? (ist FRUU-shtuuk/AH-bent-ess-en in-kloo-ZIE-vuh?)
- Om hoe laat is het ontbijt/diner?
- Wann gibt es Frühstück/Abendessen? (VAHN gipt ess FRUU-shtuuk/AH-bent-ess-en?)
- Reinig mijn kamer, alstublieft.
- Würden sie bitte mein Zimmer saubermachen? (VUUR-den zie BIT-tuh meign TSIM-mer ZOW-ber-MAHKH-en?)
- Kunt u me wakker maken om _____ uur?
- Können Sie mich um _____ Uhr wecken? (KUN-en zie mikh oem _____ oer VECK-en?)
- Ik wil uitchecken.
- Ich möchte auschecken. (ikh MOEKH-tuh ows-check-en)
Geld
[bewerken]- Kan ik met een kredietkaart betalen?
- Kann ich mit Kreditkarte zahlen? (kahn ikh mit kree-DIET-kahr-tuh TSAH-len?)
- Kunt u geld voor me wisselen?
- Können Sie mir Geld wechseln? (KUN-en zie mier GELT WEKHS-eln?)
- Waar kan ik geld wisselen?
- Wo kann ich Geld wechseln? (voh kahn ikh GELT WEKHS-eln?)
- Kan ik hier reizigers checques inwisselen?
- Kann ich hier reizigerschecks einlösen? (kahn ikh hier TREV-el-er-shecks EIGHN-leu-zen?)
- Wat is de wisselkoers?
- Wie ist der Wechselkurs? (iee ist der VEK-sel-koerss?)
- Waar is er een geldautomaat?
- Wo ist ein Geldautomat? (voh ist eign GELT-ow-toh-maht?)
Eten
[bewerken]- Een tafel voor één/twee personen, alstublieft.
- Ein Tisch für eine Person/zwei Personen, bitte. (eighn TISH fuur EIGHN-uh per-ZOHN/TSVEIGH per-ZOHN-nen, BIT-tuh)
- Mag ik de menukaart even zien?
- Ich hätte gerne die Speisekarte. (ikh HET-tuh GER-nuh die SHPEIGH-zuh-kahr-tuh)
- Is er een specialiteit van het huis?
- Gibt es eine Spezialität des Hauses? (gipt ess eigh-nuh shpeh-tsjah-lie-TAAJT dess HOUW-zess?)
- Is er een streekgerecht?
- Gibt es eine Spezialität aus dieser Gegend? (gipt ess eigh-nuh shpeh-tsjah-lie-TAAJT owss DIE-zer GEE-gent?)
- Ik ben vegetariër.
- Ich bin Vegetarier. (ikh bin vee-geej-TAH-rie-er)
- Ik eet geen varkensvlees.
- Ich esse kein Schweinefleisch. (ikh ESS-uh keign SHVEIGN-uh-fleighsh)
- Ik eet alleen koosjer.
- Ich esse nur koscher. (ikh ESS-uh noer KOH-sher)
- à la carte
- a la carte (ah lah KAHRT)
- ontbijt
- Frühstück (FRUU-shtuuk)
- lunch
- Mittagessen (mit-TAHK-ess-en)
- koffie
- Kaffee (kah-FEEJ)
- diner
- Abendessen or Abendbrot (AH-bent-ess-en or AH-bent-broht)
- Ik wil graag _____.
- Ich möchte _____. (ikh MERKH-tuh)
- kip
- Huhn (hoen)
- rundsvlees
- Rindfleisch (RINT-fleighsh)
- vis
- Fisch (fish)
- ham
- Schinken (SHINK-en)
- worst
- Wurst (voerst)
- kaas
- Käse (KEE-zuh)
- eieren
- Eier (EIGH-er)
- salade
- Salat (zah-LAHT)
- (verse) groenten
- (frisches) Gemüse ([FRISH-ess] guh-MOE-zuh)
- (vers) fruit
- (frisches) Obst ([FRISH-ess] OWPST)
- brood
- Brot (broht)
- toast
- Toast (tohst)
- noedels
- Nudeln (NOE-deln)
- rijst
- Reis (reighss)
- bonen
- Bohnen (BOH-nen)
- Mag ik een glas _____?
- Könnte ich ein Glas _____ haben? (KUN-tuh ikh eighn glahss _____ HAH-ben?)
- Mag ik een kopje _____?
- Könnte ich eine Tasse _____ haben? (KUN-tuh ikh EIGH-nuh TAH-suh _____ HAH-ben?)
- Mag ik een fles _____?
- Könnte ich eine Flasche _____ haben? (KUN-tuh ikh EIGH-nuh FLAH-shuh _____ HAH-ben?)
- koffie
- Kaffee (kah-FEE)
- thee
- Tee (tee)
- sap
- Saft (zahft)
- water
- Mineralwasser of Sprudel(-wasser) (mie-ne-RAHL-wah-ser of SHPROE-del-[wah-ser])
- bier
- Bier
- rode/witte wijn
- Rot-/Weiß-wein (ROHT-/VEIGHSS-veighn)
- Mag ik wat _____?
- Kann ich etwas _____ haben? (kahn ikh ET-vahss _____ HAH-ben?)
- zout
- Salz (zahlts)
- peper
- Pfeffer (PFEF-er)
- boter
- Butter (BOE-ter)
- Ober!
- Entschuldigung! (ent-SHOEL-dih-goeng)
- Ik ben klaar.
- Ich bin fertig. (ikh bin FER-tikh)
- Het was heerlijk.
- Es war hervorragend. (ess vahr her-FOR-rah-gent)
- De rekening, alstublieft.
- Zahlen, bitte. (TSAH-len, BIT-tuh)
Uitgaan
[bewerken]- Serveert u alcohol?
- Haben Sie alkoholische Getränke? (HAH-ben zie ahl-koh-HOHL-ish-uh guh-TRENG-kuh?)
- Een biertje/twee biertjes, alstublieft.
- Ein Bier/zwei Bier, bitte. (eighn bier/tsveigh bier, BIT-tuh)
- Een glas rode/witte wijn, alstublieft.
- Ein Glas Rot-/Weißwein, bitte. (eighn glahss ROHT-/VEIGHSS-veign, BIT-tuh)
- Een halve liter, alstublieft
- Eine Halbe, bitte. (EIGH-nuh HAHL-buh, BIT-tuh)
- Een fles, alstublieft.
- Eine Flasche, bitte. (EIGH-nuh FLAH-shuh, BIT-tuh)
- whisky
- Whiskey (VIS-kie)
- vodka
- Wodka (VOT-kah)
- rum
- Rum (ROEM)
- water
- Mineralwasser (Mie-ne-RAWL-vas-ser)
- sinaasappelsap
- Orangensaft (oh-RAHN-gehn-zahft)
- cola
- Cola (KOH-lah)
- Nog eentje, alstublieft.
- Noch einen(m)/eine(f)/eins(n), bitte. (nokh EIGH-nen/EIGH-nuh/EIGHNS, BIT-tuh)
- Nog een rondje, alstublieft.
- Noch eine Runde, bitte. (nokh EIGH-nuh ROEN-duh, BIT-tuh)
- Wanneer sluit u?
- Wann schließen Sie? (vahn SHLIE-sen zie?)
Winkelen
[bewerken]- Hebt u dit in mijn maat?
- Haben Sie das in meiner Größe? (HAH-ben zie dahs in MEIGH-ner GROO-suh?)
- Hoeveel kost dat?
- Was kostet das? (vahss KOSS-tet dahss?)
- Dat is te duur.
- Das ist zu teuer. (dahss ist tsoe TAU-er)
- Wilt u het voor _____verkopen?
- Würden Sie es für ___ verkaufen? (VUUR-den zie as foer _____ ver-COW-fan?)
- duur
- teuer (TAU-er)
- goedkoop
- billig / günstig (BILL-ikh/GUUN-stikh)
- Dat kan ik mij niet veroorloven.
- Ich kann es mir nicht leisten. (ikh kahn ess mier nikth LEIGH-sten)
- Ik wil het niet.
- Ich will es nicht. (ikh vill ess nikht)
- Ik weet dat het de normale prijs niet is.
- Ich weiß, dass das nicht der normale Preis ist. (ikh veighss, dahss dahss nikht der nor-MAH-luh PREIGHSS ist)
- U bedriegt me.
- Sie wollen mich abzocken. (zie VOLL-en mikh AHP-tsock-en)
- Ik ben niet geïnteresseerd.
- Ich habe kein Interesse. (ikh hah-buh keighn in-ter-ES-se)
- OK, ik neem het.
- OK, ich nehme es. (oh-keej, ikh NEE-muh ess)
- Krijg ik een zak?
- Kann ich eine Tüte haben? (kahn ikh EIGH-nuh TOE-tuh HAH-ben?)
- Ik heb... nodig
- Ich brauche... (ikh BRAUW-khuh...)
- ...tandpasta.
- ...Zahnpaste. (TSAHN-pahs-teh)
- ...een tandenborstel.
- ...eine Zahnbürste. (EIGH-nuh TSAHN-boer-stuh)
- ...tampons.
- ...Tampons. (TAHM-pohns)
- ...zeep.
- ...Seife. (ZEIGH-fuh)
- ...shampoo.
- ...Shampoo. (SHAHM-poe)
- ...een scheerapparaat.
- ...einen Rasierer. (EIGH-nen rah-ZIER-er)
- ...scheermesjes
- ...eine Rasierklinge. (EIGH-ne rah-ZIER-kling-uh)
- ...een regenscherm (paraplu).
- ...einen Regenschirm. (EIGH-nen REE-gen-shierm)
- ...zonnemelk.
- ...Sonnencreme. (ZON-nen-kreem)
- ...een postkaart.
- ...eine Postkarte. (EIGH-nuh POST-kahr-tuh)
- ...postzegels.
- ...Briefmarken. (BRIEF-mahr-ken)
- ...batterijen.
- ...Batterien. (baht-uh-RIE-en)
- ...schrijfpapier.
- ...Schreibpapier. (SHREIGHP-pah-pier)
- ...een pen.
- ...einen Stift. (igh-nen SHTIFT)
- ...Nederlandstalige boeken.
- ...Niederländischsprachige Bücher. (NIE-der-lendisj-shprahkh-ig-uh BOEKH-er)
- ...Nederlandstalige tijdschriften.
- ...Niederländischsprachige Zeitschriften. (NIE-der-lendisj-shprahkh-ig-uh TSEIGHT-shrift-en)
- ...een Nederlandstalige krant.
- ...eine Niederländischsprachige Zeitung. (EIGH-nuh NIE-der-lendisj-shprahkh-ig-uh TSEIGH-toeng)
- ...een Nederlands-Duits woordenboek.
- ...ein Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch. (eighn NIE-der-lendisj-DAUTSJG woor-ter-boekh)
Rijden
[bewerken]- Ik wil een auto huren.
- Ich möchte ein Auto mieten. (ikh MUK-tuh aain AUW-toh mie-ten)
- Kan ik het laten verzekeren?
- Kann ich es versichern lassen? (kahn ikh es fer-ZIKH-ern LAH-sen?)
- stop
- stop (SHTOP)
- Eénrichtingsstraat
- Einbahnstraße (AAIN-bahn-shtrah-suh)
- voorrang verlenen
- Vorfahrt gewähren (FOR-fahrt guh-VEER-ren)
- uitrit
- Ausfahrt (AUWS-fahrt)
- parkeerverbod
- Parkverbot (PAHRK-fer-boht)
- snelheidslimiet
- Geschwindigkeitsbeschränkung (guh-SHVIN-die-kaaits-buh-SHRENG-koeng)
- tankstation
- Tankstelle (TAHNK-shtel-luh)
- benzine
- Benzin (ben-TSIEN)
- loodvrije benzine
- Benzin bleifrei (ben-TSIEN blaai-FRAAI)
- diesel
- Diesel (DIE-zel)
- tol
- Maut (MAUWT)
Autoriteiten
[bewerken]- Ik heb niets verkeerds gedaan.
- Ich habe nichts getan. (ish HAH-buh nikhts ge-TAHN)
- Het was een misverstand.
- Das war ein Missverständnis. (dahs vahr eighn MISS-fer-shtend-niss)
- Waar brengt u me naartoe?
- Wohin bringen Sie mich? (VOH-hin BRING-en zie mikh?)
- Ben ik gearresteerd?
- Bin ich verhaftet? (bin ikh fer-HAHF-tet?)